Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY8485

Datum uitspraak2006-09-13
Datum gepubliceerd2006-09-20
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200604915/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 31 mei 2006 heeft verweerder aan [vergunninghouder] een vergunning als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer verleend voor een rundvee- en schapenhouderij op het perceel [locatie] te [plaats]. Het besluit is op 7 juni 2006 ter inzage gelegd.


Uitspraak

200604915/2. Datum uitspraak: 13 september 2006 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: [verzoekers], allen wonend te [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van Buren, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 31 mei 2006 heeft verweerder aan [vergunninghouder] een vergunning als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer verleend voor een rundvee- en schapenhouderij op het perceel [locatie] te [plaats]. Het besluit is op 7 juni 2006 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 4 juli 2006, bij de Raad van State ingekomen op 5 juli 2006, beroep ingesteld. Bij deze brief hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 31 augustus 2006, waar [een verzoeker] in persoon, de overige verzoekers, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door ing. B.J.M. van Oosterik, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord vergunninghouder bijgestaan door ing. J. den Hollander. 2.    Overwegingen 2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.2.    De bij het bestreden besluit verleende vergunning voorziet in de oprichting van een rundvee- en schapenhouderij. Ter zitting is gebleken dat de voor deze inrichting benodigde bouwvergunning niet wordt aangevraagd zolang het van toepassing zijnde bestemmingsplan nog niet op grond van artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening is uitgewerkt dan wel gewijzigd. Nu de bij het bestreden besluit verleende vergunning ingevolge artikel 20.8 van de Wet milieubeheer niet eerder in werking treedt dan nadat de betrokken bouwvergunning is verleend, is er geen onverwijlde spoed die vereist dat in afwachting van de behandeling van het geding in de bodemprocedure een voorlopige voorziening wordt getroffen. 2.3.    Gelet hierop ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. 2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. B.S. Jansen, ambtenaar van Staat. w.g. Drupsteen    w.g. Jansen Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 13 september 2006 399.